DELFGAUW - De koninklijke deken op zijn bed ligt er nog altijd even onberispelijk bij. Al jaren wentelt Berend van Aalst zich liefdevol onder het behaaglijke beddengoed van Real Madrid, een uniek exemplaar dat een vriend hem ooit schonk. “Mijn pronkstuk. Natuurlijk, ik was de deken regelmatig, maar kijk eens hoe mooi die nog is,” zegt de ingetogen inwoner uit Delfgauw wiens ogen eventjes temperamentvol flonkeren.
De kroon van de club uit de Spaanse hoofdstad, die de metersgrote blauwwitte deken tooit, waakt majesteitelijk over de ruim vierhonderd voetbalshirts die Berend van Aalst in twee slaapkamers keurig heeft gerangschikt naar land en klasse. Iedere voetballiefhebber met enig besef voor historie en traditie, moet zijn heiligdom ooit betreden. Een middagje schaamteloos kwijlen is verzekerd. Zijn eerste shirt hangt er uiteraard nog steeds. “Van Feyenoord, seizoen 1983-1984. Met Gouden Gids erop,” wijst hij naar het gele uit- en roodwitte thuistricot van zijn geliefde club.
In 1990 legde hij de kiem van zijn verzamelwoede. Van Aalst, die als een gids in zijn museumpje zijn relikwieën omzichtig door zijn handen laat glijden, schafte aanvankelijk bossen shirts aan. “In het begin wil je alles hebben, maar de laatste jaren ben ik kieskeuriger geworden. Wel heb ik altijd de klassieke shirts besteld of in een winkel of bij de club gekocht; shirts die voorzien zijn van het clublogo. Maar ze worden steeds duurder. Sommige kosten tachtig of negentig euro.”
Hij pikt zijn meest memorabele shirts zo uit de kledingrekken. “Dit is het allermooiste shirt dat ik ooit heb gezien. Het is van CD Compostela, met de Kathedraal van Santiago de Compostela erop,” vertelt Van Aalst, voor de gelegenheid gekleed in zijn nieuwste aanwinst, het gifgroene uitshirt van Panathinaikos, met rugnummer elf (’Papadopoulos’). Ze hangen er uit diverse landen: Duitsland, Engeland, Schotland, Spanje, Italië, Frankrijk, Oostenrijk, Griekenland, Mexico, Argentinië, Chili. En: uit de Nederlandse ere- en eerste divisie. Hij heeft een voorkeur voor ’het Angelsakische voetbal’. “De stadions en de shirts ademen één en al traditie.”
Hij pakt het hangertje met het ongerepte groenwitte shirt van Celtic, één van zijn pronkstukken. “Ik heb ook een foeilelijk shirt, dat van Vfl Bochum. Geel, groen, paars. rood, oranje. Een zuurstok. Maar, toch ook wel apart, zo’n kleurenpalet.”
Een vers stapeltje moet hij nog ophangen, onder meer het shirt van de finale van de Champions League van dit jaar dat hij reeds in zijn bezit heeft en het thuisshirt van Bayern München (’Met nummer 17 van Van Bommel’). En dat van MTK Boedapest, het shirt met emotionele waarde. “Ik was er op vakantie, ik hou van stedentrips. Ik kon heel moeilijk aan dit shirt komen. Dus ik ging naar dat stadion, een bouwval trouwens. Ze hadden een kraampje met sjaals, maar niet met shirts. Ik zei tegen een heel oud mannetje dat bij de ingang stond, dat ik uit Nederland kwam en dat Henk ten Cate trainer was geweest bij MTK Boedapest. Ik mocht zo doorlopen en zelfs naar de bestuurskamer waar de voorzitter was. Via hem kon ik het shirt kopen. Als ik ooit Henk ten Cate tegenkom, dan vraag ik of hij zijn handtekening erop zet.”
’s Zomers trekt hij bij mooi weer om de dag een shirt uit zijn collectie aan. “Ik liep ook wel eens in een Duits shirt. Kreeg ik commentaar, maar daar trok ik me niets van aan.”
Aan de zijkant van het rek hangt een shirt van Feyenoords tegenhanger. “Het shirt van Ajax zal ik nooit aantrekken, ook niet in de winter. Is een principezaak, hè”.
Bron: AD SPORT